Blog
plaatsen waar Kampen waren
17-10-2013 22:06Volkslied
17-10-2013 22:00filpmje
17-10-2013 21:52Provincie Molukken
17-10-2013 21:51Maluku (provincie)
(Doorverwezen vanaf Molukken (provincie))
Maluku
Molukken
Provincie van Indonesië |
|||
|
|||
|
|||
Situering |
|||
Eiland |
Molukken |
||
Tijdzone |
+9 |
||
Algemeen |
|||
Oppervlakte |
54185 km² |
||
Inwoners (2010) |
1.531.402 |
||
Hoofdplaats |
Ambon |
||
Overig |
|||
Taal |
Indonesisch (officieel), Ambonees en lokale talen |
||
Motto |
Siwa Lima |
||
Website |
https://www.malukuprov.go.id/ |
||
|
De provincie Maluku of Molukken is een provincie van Indonesië en vormt het zuidelijk en centrale deel van de Molukken, een eilandengroep in het oosten van Indonesië. Het noordelijke deel van de eilandengroep vormt de provincie Maluku Utara. De belangrijkste stad en hoofdstad isAmbon op het eiland Ambon. Bij de volkstelling van 2010 had de provincie 1.531.402 inwoners.[1] Voor de gehele provincie geldt de tijdzone GMT+9 uur.[2]
Inhoud
[verbergen]
Geschiedenis[bewerken]
Aan het begin van de 16e eeuw meerden er voor het eerst Europeanen aan op de Molukken. Reden van hun komst waren voornamelijk de vele kruiden en specerijen die op de eilanden voorkwamen, waarin zij handel konden drijven. In 1522 werd er door de Portugezen een fort gesticht, genaamd Ternate. Dit fort zou in de komende jaren met machtscentrum van de hele regio worden. Portugal slaagde erin om over dit fort te blijven domineren, tot ze er uiteindelijk in 1574 door de Ternatanen werden verdreven. De Portugezen stichtten echter een nieuw machtscentrum, namelijk Ambon.
In 1599 kwamen de Nederlanders op de Molukken aan en zij bezetten direct Ternate (en ook Banda). Uiteindelijk werd 6 jaar later ook Ambon veroverd door de Nederlander Van der Haghen. Op Ternate werd in 1607 een nieuw fort gesticht door de Nederlanders, namelijk het fort Oranje. Het bezit van landen en eilanden die specerijen en kruiden voortbrachten, was één van de belangrijkste doelstellingen van de Vereenigde Oostindische Compagnie. De lokale bevolking werd door de Nederlanders als slaven gebruikt om te werken bij het telen van allerhande specerijen.
In 1796 kwamen de Britten aan op de Molukken. Zij deden dat nog een tweede keer in 1810. Dankzij de komst van de Britten kreeg de lokale bevolking meer vrijheid. Uiteindelijk, in 1863, werd door de Nederlandse minister Fransen van de Putte de verplichte specerijencultuur van de VOC afgeschaft. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de Molukken bezet door de Japanners van 1942 tot 1945. Deze eilanden waren van immens groot belang voor het slagen van vele lucht- en zeeaanvallen van de Japanners. In 1945 gingen de Molukken deel uitmaken van de deelstaat Oost-Indonesië. Deze deelstaat ging 5 jaar later op in een nieuw onafhankelijk land, namelijk de Republiek Indonesië.
In 1999 werden de regentschappen Maluku Utara en Halmahera Tengah (Midden-Halmahera) en de stadsgemeente Ternate afgesplitst om samen de provincie Maluku Utara te vormen.[3]
Belangrijkste eilanden en eilandengroepen[bewerken]
-
Ambon
-
Aru-eilanden (Kepulauan Aru)
-
Zuidwestereilanden
-
Banda-eilanden (Kepulauan Banda)
-
Buru
-
Ceram
-
Kei-eilanden
-
Saparua
-
Tanimbar-eilanden (Kepulauan Tanimbar)
Bestuurlijke indeling[bewerken]
Molukken is onverdeeld in 9 regentschappen (kabupaten):
-
Buru
-
Buru Selatan
-
Kepulauan Aru
-
Maluku Barat Daya
-
Maluku Tengah
-
Maluku Tenggara
-
Maluku Tenggara Barat
-
Seram Bagian Barat
-
Seram Bagian Timur
en 2 steden:
molukken
17-10-2013 21:48Molukken
Molukken
Eiland |
|
|
|
Locatie |
|
Locatie |
Grote Oceaan en Indische Oceaan |
Algemeen |
|
Oppervlakte |
74.505 km² |
Inwoners |
2,1 miljoen |
Detailkaart |
|
|
|
Detailkaart |
De Molukken (Maluku) is een eilandengroep in het oosten van de Indische Archipel, gelegen tussen (met de klok mee) Celebes, de Filipijnen,Nieuw-Guinea en Timor. De Molukken behoren geografisch tot Melanesië, maar politiek tot Indonesië. De naam "Molukken" is afgeleid uit Jazirat al-Muluk 'Eiland der Koningen', een benaming die Arabische handelaren aan deze eilandengroep hebben gegeven.
Inhoud
[verbergen]
De eilanden[bewerken]
De eilandengroep is verdeeld over twee provincies:
-
Molukken (ook wel Zuid-Molukken genoemd, Maluku Selatan)
-
Noord-Molukken (Maluku Utara).
De Molukse eilandengroep bestaat uit de volgende delen:
-
in het noorden (provincie Noord-Molukken): Halmahera, Ternate, Tidore en de Batjaneilanden (waarvan Batjan het grootste is);
-
in het midden (provincie Noord-Molukken): de Obi- en Soela-eilanden;
-
in het zuiden (provincie Zuid-Molukken): Ceram, Buru, Ambon en de Lease-eilanden;
-
in het zuiden van de Bandazee (provincie Zuid-Molukken): Kei-, Aru-, Tanimbar-, Banda-eilanden , Babar- en Zuidwestereilanden.
De Molukken bestaan uit ruim duizend eilanden waarvan meer dan de helft onbewoond is. Op de bewoonde eilanden vind je verschillende volken met zeer uiteenlopende tradities en gewoonten.
Geschiedenis[bewerken]
In de 16e eeuw kwamen Europese handelaren naar het gebied voor specerijen. De Portugees Francisco Serrão bereikte in 1512 als eerste deBanda-eilanden en Ternate. De Molukken waren ook het doel van Ferdinand Magellaan op diens zeilreis rond de wereld (1519-1522). Na de Portugezen en Spanjaarden kwamen ook Engelsen en Nederlanders. De Verenigde Oost-Indische Compagnie veroverde als vertegenwoordiger van de Nederlandse Staat belangrijke handelsgebieden in Azië. De Molukken waren erg belangrijk voor de VOC vanwege onder andere de handel inkruidnagel. De vorst van Ternate, in wiens koninkrijk veel kruidnagel geproduceerd werd, verkeerde in oorlog met de Portugezen, die op hun beurt weer bondgenoten waren van het koninkrijk Tidore. De VOC bedong een exclusief leverantie-contract met Ternate in ruil voor militaire steun. In 1605 verdreef de VOC daarop de Portugezen uit Tidore. Spaanse troepen afkomstig van de Filipijnen bezetten daarop een gedeelte van Ternate. De VOC bouwde als reactie hierop in 1607 een groot fort op Ternate ter bescherming van haar eigen belangen.
In de decennia na de deling van Ternate werd er veel gevochten in de Molukken. Gaandeweg wisten de Nederlanders de situatie naar hun hand te zetten en de Spanjaarden in het defensief te dringen. In 1662 ontruimden de Spanjaarden de Molukken, omdat zij hun troepen dachten nodig hadden voor de verdediging van de Filipijnen.
De hoofdvestiging van de VOC was het Fort Oranje, gelegen op Ternate. Verder was er een aantal kleinere vestingen in het gebied. Minahasa, de noordelijke punt van Celebes, stond sinds 1679 onder het Nederlandse gezag. De reden daarvoor was dat dit gebied (wegens de aanwezige rijstvelden) voor de voedselvoorziening van de Molukken van belang werd geacht.
Molukkers tijdens de Tweede Wereldoorlog en de reis naar Nederland[bewerken]
|
Na de overheersing van Japan over Nederlands-Indië tijdens de Tweede Wereldoorlog, wilde Nederland de heerschappij over Nederlands-Indië herstellen. De inheemse Indonesiërs kwamen daar echter tegen in opstand en onder leiding van Soekarno brak tussen 1945 en 1949 een opstand uit. De Nederlandse regering gaf het KNIL opdracht daar tegen te strijden. Molukse militairen waren een soort elitekorps van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) en het meest gevreesd. De Indonesische overheid beschouwde hen als handlangers van de voormalige Nederlandse kolonisator, maar desondanks gold ook voor hen het aanbod op te gaan in het Indonesisch leger. Sommigen deden dat, anderen waren bang voor 'afrekeningen' vroeg of laat. Nederland streefde naar een federaal Indonesië waarin de Molukken een vorm van zelfbeschikking zouden krijgen. Maar nadat de regering van Nederland internationaal, met name van deVerenigde Staten geen steun kreeg bij haar pogingen de kolonie te behouden, was de rol van Nederland uitgespeeld. Hoewel bij de soevereiniteitsoverdracht bedongen werd dat er een federale structuur zou komen, verklaarde Indonesië al snel de invoering van een eenheidsstaat. Toen daarop op 25 april 1950 de 'Republik Maluku Selatan' (RMS) werd uitgeroepen, deed Nederland dit af als een opstand van rebellen. Ineens zaten de Molukse militairen, als voormalige strijders in het Nederlandse leger tegen de Indonesische Republiek op Java, in een benarde positie. Uiteraard waren zij bij de plaatselijke bevolking niet erg geliefd. Als 'tijdelijke' oplossing werden de 4000 Molukse KNIL'ers met hun gezinnen (in totaal ongeveer 12500 personen) met troepenschepen naar Nederland gehaald, waar zij te horen kregen dat ze waren ontslagen uit militaire dienst. Zie verder de Geschiedenis van de Molukkers in Nederland.
Godsdiensttwisten[bewerken]
De provincies worden hoofdzakelijk bewoond door de Molukkers, al zijn er de laatste jaren vanwege de overbevolking in Indonesië ook personen van andere Indonesische eilanden op de Molukken komen wonen, met name uit Java. Dit heeft in bepaalde gevallen tot de nodige spanningen geleid, vooral op religieus terrein.
Ongeveer de helft van de Molukkers is namelijk het christelijk geloof toegedaan, dit in tegenstelling tot de overgrote meerheid in Indonesië die islamitisch is. Tussen de Molukkers onderling waren er tot aan het moment van de immigratie van Javanen geen problemen. De Javanen waren echter strenger in de islamitische leer, wat tot botsingen en ernstige ongeregeldheden leidde. Hierbij werd het Indonesische leger ervan beschuldigd de kant van de moslims te hebben gekozen. Deze beschuldiging werd onder andere geuit door de later vermoorde mensenrechtenactivist Munir Said Thalib. Sindsdien bestaat er weer - zij het een tamelijk broze - vrede.
De RMS
17-10-2013 21:46-
Republiek der Zuid-Molukken
De Republiek der Zuid-Molukken, f in het Maleis Republik Maluku Selatan (RMS), is een in 1950 op Ambon uitgeroepen staat.
Op 27 december 1949 droeg Nederland de soevereiniteit van Nederlands-Indië met uitzondering van Nieuw-Guinea over aan de Republik Indonesia Serikat (RIS) oftewel de Verenigde Staten van Indonesië. De Zuid-Molukken maakten toen als daerah deel uit van de deelstaat Oost-Indonesië. Spoedig na de onafhankelijkheid begon Indonesië onder president Soekarno met het opheffen van de federale structuur. Als reactie daarop volgde op 25 april1950 op Ambon de proclamatie van de RMS die echter, afgezien van het Afrikaanse land Benin, door geen enkel land erkend wordt. Op dat moment bestond de leiding van de RMS uit onder andere
-
president: districtsbestuurder J.H. Manuhutu (tot 3 mei 1950)
-
premier: Albert Wairisal
-
minister van Buitenlandse Zaken: Chris Soumokil (vanaf 3 mei 1950 president)
-
minister van Onderwijs: J.A. Manusama (2 maanden later ook minister van Defensie)
Op 17 augustus 1950 riep president Soekarno de Indonesische eenheidsstaat uit en na onderhandelingen en een blokkade begon hetIndonesische leger op 28 september met de invasie van Ambon. Via het toen nog bij het Koninkrijk der Nederlanden behorende Nieuw-Guinea werd tevergeefs militaire steun gezocht bij Nederland. Ruim een maand na het begin van de invasie viel op 5 november de hoofdstad Ambon in handen van het Indonesische leger. De RMS-regering week begin december uit naar het nabijgelegen eiland Ceram om van daar uit de strijd voort te zetten. Onder leiding van Soumokil, werd op dit eiland de guerrillaoorlog voortgezet.
In 1951 kwamen op dienstbevel bijna 4000, vooral Zuid-Molukse, KNIL-militairen met hun familie (in totaal ongeveer 12500 personen) naar Nederland voor wat bedoeld was als een tijdelijk verblijf. Dit na het krijgen van de status van leden van de Nederlandse Koninklijke Landmacht. In het dienstbevel stond dat overbrenging 'noodzakelijk' was. Na de Tweede Wereldoorlog was in Nederland een grote woningnood en omdat het om tijdelijke vestiging zou gaan werden deze families ondergebracht in woonoorden zoals het voormalige concentratiekamp Westerbork.
Indonesische militairen arresteerden Soumokil op 2 december 1963 op het eiland Ceram waarna de guerrillaoorlog snel ten einde liep. Op 11 maart 1966 nam generaal Soeharto in Indonesië de macht over van Soekarno en een maand later op 12 april 1966 werd Soumokil geëxecuteerd. Na deze executie werd de in Nederland wonende Manusama president in ballingschap van de RMS. Door 'generaal' I.J. Tamaela werd echter enkele jaren later eveneens het presidentschap van de RMS opgeëist al was zijn aanhang kleiner dan die van Manusama.
Inhoud
[verbergen]
Radicalisering in Nederland[bewerken]
Manusama was niet in staat de radicalisering van vooral de jongeren binnen de Zuid-Molukse gemeenschap in Nederland in de hand te houden.
-
1966 - Uit woede over die executie volgde in de nacht na aankomst van de weduwe van Soumokil met hun zoontje Tommy in Nederland op 26 juli 1966 een brandstichting van de Indonesische ambassade in Den Haag. Deze brandstichting vormde het begin van de radicalisering.
-
1970 - Zuid-Molukse jongeren bezetten op 31 augustus de woning van de Indonesische ambassadeur in Wassenaar. Een politieman (Hans Moolenaar) sterft bij deze actie.[1]
-
1975
-
In het voorjaar van 1975 was er een mislukte poging Juliana te gijzelen.
-
Van 2 december tot 14 december was er een treinkaping bij Wijster en vanaf 4 december was er tevens de bezetting van het Indonesische consulaat in Amsterdam. Hierbij viel een dode, een consulaatmedewerker die vergeefs had geprobeerd te vluchten. Bij Wijster sterven 3 passagiers bij vier pogingen tot executie. Deze vierde Passagier Rob de Groot weet zijn executie te overleven door zich voor dood te houden. [2][3]
-
-
1977 - Op 23 mei begon de treinkaping bij De Punt en tegelijkertijd de gijzeling van een lagere school in Bovensmilde. Aan beide acties werd op 11 juni door politie en leger met geweld een eind gemaakt. Er vallen veel slachtoffers bij deze treinkaping. [4] Bij de punt sterven 6 kapers, 2 passagiers en 6 passagiers raken gewond.
-
1978 - De laatste gewelddadige actie in Nederland waarbij doden vielen was de gijzeling in het provinciehuis in Assen. Op de eerste dag (13 maart) werd een ambtenaar doodgeschoten. Een dag later volgde de bestorming door politie en leger waarmee de gijzeling beëindigd werd, maar waarbij een tweede ambtenaar verwondingen opliep waaraan hij weken later zou overlijden.
Tijdens deze acties traden onder andere Manusama, ds. Metiarij, dokter Tan en mevrouw Soumokil op als bemiddelaar.
-
2000 - Tijdens de dodenherdenking op de Dam van 4 mei 2000 waren er verscherpte veiligheidsmaatregelen, met name waren scherpschutters van de politie op de daken van de gebouwen rond de Dam te zien. Op 4 mei 2009 bevestigde Joop van Riessen, oud-hoofdcommissaris van de Amsterdamse politie, in het televisieprogramma NOVA dat er die dag een melding was binnengekomen dat een Molukse groepering tijdens de herdenking een actie zou hebben gepland.
Er is de 80'er jaren achter de schermen hard gewerkt aan ontspanning in de Nederlands-Molukse relaties. Dat resulteerde onder andere in de Rietkerk-uitkering en de Herdenkingspenning komst Ambonezen naar Nederland (Rietkerkpenning).
Tutuhatunewa en Wattilete[bewerken]
In april 1993 droeg de toen 82-jarige Manusama het leiderschap van de RMS over aan de gepensioneerde arts Frans Tutuhatunewa. In 2001 kwam Tutuhatunewa in het nieuws toen bleek dat de RMS financiële steun verleende aan het verzet op de Zuid-Molukken waarbij hij niet wilde uitsluiten dat dat geld ook gebruikt zou kunnen worden voor de aankoop van wapens. Na het ontslag in april 2001 van Frieda Souhuwat-Tomasoa en Otto Matulessy werden in april 2004 John Pesulima en Wim Sopacua aan het kabinet toegevoegd. Premier werd John Wattilete. Op 17 april 2010werd Wattilete beëdigd als nieuwe president van de RMS[5] Hiermee bestaat de gehele leiding van de RMS uit Molukkers die in Nederland geboren zijn.
Voorgenomen staatsbezoek president van Indonesië aan Nederland[bewerken]
Omdat de regering in ballingschap een kort geding had aangespannen tegen Susilo Bambang Yudhoyono [6] is een voor 6 oktober 2010 gepland staatsbezoek uitgesteld tot een nader te bepalen datum.
Volkslied[bewerken]
Door de geschiedenis heen zijn er 2 volksliederen gebruikt. Een daarvan Maluku, Tanah Airku (De Molukken, Mijn Vaderland) bevindt zich op Wikisource. Het Hena Masa Waja was het eerste volkslied en werd op 25 april 1950 gezongen na de proclamatie van de RMS. Ondanks de latere invoering van het lied Maluku Tanah Airku als officieel volkslied, heeft het Hena Masa Waja tot op heden haar sentimentele waarde behouden en wordt het nog vaak ten gehore gebracht op ceremoniële bijeenkomsten.
Staatswapen[bewerken]
Het officiële staatswapen van de RMS, werd in 1950 door de regering vastgesteld. Het vertoont de 'pombo', de pombo is een Molukse duif.
De Molukse cultuur is rijk aan symboliek en bijgeloof en als er een witte duif wordt gesignaleerd bij een belangrijke gebeurtenis, ziet men dit ook als een goed voorteken.
Mena Muria, het devies[bewerken]
De wapenspreuk van de Republik Maluku Selatan, Mena Muria, zou van prehistorische origine zijn. Destijds werd de kreet gebruikt bij het geven van bevelen aan de prauw-roeiers (Mena Muria, Voor en Achter). Deze roeiers hadden een soort eigen clan, of gemeenschap.
Er zijn ook theorieën over een andere herkomst, zo wordt er gesproken over een groep verzetsstrijders uit de bergen, waar menig Japanner maar liever bij uit de buurt bleef.
Zij zouden het devies gebruiken in de zin van: Ik ga, Wij volgen!
Vrij vertaald betekent Mena Muria: Een voor allen, Allen voor een!
Moluks verzet tijdens de bezetting van Nederlands-Indië door Japan
17-10-2013 21:42Het Molukse verzet was het verzet van de Molukkers tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië. Het aandeel van de Molukkers in hetIndische verzet was relatief groot; vele Molukse verzetsstrijders moesten hun illegale werkzaamheden met de dood bekopen. Een deel van de Molukse KNIL soldaten vochten na de capitulatie door en andere Molukse militairen en burgers namen deel aan verzetsgroepen die onder meer inlichtingen verzamelden en sabotageactiviteiten uitvoerden. Op de Molukken zelf werd ook verzet gepleegd, zowel door dorpshoofden, dorpsgemeenschappen als individuele burgers en militairen.
Inleiding[bewerken]
De relatie tussen de Molukkers en de Nederlanders ging terug tot het begin van de 17e eeuw, toen de VOC de Portugezen uit de Grote Oostverjoeg en er handelsnederzettingen vestigde. De daarop volgende eeuwen werd een deel van de bevolking van de Centrale Molukken enBanka verplicht specerijen te leveren, waarbij garnizoenen Nederlandse soldaten zorgden voor de handhaving van de orde. Wel vonden er enige bloedige oorlogen en onderdrukte opstanden plaats zoals de Ambonse oorlogen (1635-1655) en de opstand van Saparoea in 1817 maar over het geheel genomen schikte de Molukse bevolking zich in haar lot. De rol van de religie was hierop van grote invloed.
In de gebieden waar de invloed van het Nederlandse gouvernement het grootste was werd al snel, voortbouwend op demissie van de Portugezen, met de kerstening begonnen. Een groot deel van de Molukse bevolking zou uiteindelijk dit geloof aannemen. In 1930 was omstreeks 54 procent van de bevolking van Ambon christelijk en 46 procent islamitisch. Op de eilanden Haroekoe en Saparoea waren de christenen nog sterker vertegenwoordigd en Noesalaoet was geheel christelijk. Het Indische leger speelde een grote rol in de acceptatie van het Nederlandse gezag. Al in de 17e eeuw werden Molukkers voor het leger gerekruteerd omdat zij bekendstonden als goede krijgers.
Toen het Nederlandse gouvernement aan het einde van de 19e eeuw het machtsgebied in de Indische archipel wilde uitbreiden was de behoefte aan soldaten groot. De rekrutering vond vooral plaats in bevolkingsgroepen die het langst onder Nederlands gezag hadden gestaan. Doordat de prijs van kruidnagelenlaag was namen de christelijke Molukkers door economische omstandigheden gedwongen eerder dienst in het leger. Het Indische leger bood hen de mogelijkheid tot het verkrijgen van een goed inkomen en van status. Molukkers werden vervolgens in het gehele Nederlands-Indische gebied ingezet ter handhaving van de orde en het gezag.Gedurende de eerste periode van de 20e eeuwwerd de relatie tussen de Nederlanders en de Molukkers steeds hechter. Een groot gedeelte identificeerde zich met het Nederlands-Indische gouvernement en met het Huis van Oranje. Tijdens deverovering en bezetting van Nederlands-Indië door Japan bracht deze relatie grote consequenties met zich mee.
Bezetting van Nederlands-Indië[bewerken]
Inleiding[bewerken]
Tijdens de Japanse inval bevonden zich omstreeks 5.000 tot 10.000 Molukse KNIL-militairen, waarvan bijna 5.000 beroepsmilitairen, op Java,Sumatra, Borneo, Celebes, Timor en op de Molukken. Veel van hen woonden met vrouw en kinderen in de "tangsi". Op Ambon waren omgeveer 2.600 KNIL-militairen gestationeerd die vlak voor de Japanse aanval werden aangevuld met een bataljon Australiërs, de zogenaamde "gulf-force". De KNIL-troepen, die slechts voor een gedeelte uit Molukse militairen bestonden, waren slecht uitgerust en voor een deel ongeoefend. Omdat de Nederlands-Indische regering de strategie van de Japanners onderschat en de eigen mogelijkheden overschat had moest Nederlands-Indië al snel capituleren.
![]() |
Binnen 24 uur na de op 31 januari 1942 door de Japanners ingezette aanval moest het Indische leger capituleren. De Ambonese ex-KNIL-militairen, reservisten en stads- en landwachten werden bijeengebracht in het marinekamp Halong. Aldus was er een einde gekomen aan een meer dan drie eeuwen geduurd hebbende Nederlandse koloniale overheersing. De legering van duizenden Japanners had grote gevolgen voor het dagelijks leven van de bevolking; de tot dan toe vreedzame samenleving van christenen en islamieten werd ernstig verstoord en de macht van de pro-Nederlandse regenten werd verder ondergraven doordat de leden van de nationalistische organisatie Sarekat Ambon diverse leidende functies in handen kregen. Ambon viel bestuurlijk onder de Japanse Marine in Makassar maar had een eigen bestuur, de "minseibu". Tot "bunkencho" (bestuurlijk hoofd) van de voormalige afdeling Amboina werd E.U. Pupella benoemd; hij was een christelijke Ambonese schoolmeester en leider van Sarekat Ambon. Ook andere leden van Sarekat Ambon kregen belangrijke functies, zoals Hamid bin Hamid (economische zaken) en Ot Pattimaipau (eindredacteur van de pro-Japanse krant Sinar Matahari).
Tewerkstelling[bewerken]
Door de komst van de 10.000 tot 20.000 Japanners ontstonden grote problemen met de voedselvoorziening. Omdat het scheepvaartverkeer gehinderd werd door bombardementen en er geen voedsel van elders kon worden geïmporteerd dwong de handelsorganisatie Nanyo Kohatsu Kaisha de bevolking voedsel te verbouwen.
Daarnaast eisten de Japanners werkkrachten ten behoeve van diverse werkzaamheden in havensteden als Amboina en Piroe en bij de aanleg en het herstel van de vele vliegvelden in de archipel. Deze vliegvelden waren onder meer Laha en Liang (Ambon), Pelauw (Haroekoe), Kairatoe en Amahei (Ceram), Namlea (Boeroe), Langgoer (Kei), Doka Barat (Aroe) en Linggat (Selaroe). Op de Centrale Molukken was deze tewerkstelling vaak van tijdelijke aard en werd met tussenpozen herhaald. Ook elders in de Molukken vonden tewerkstellingen plaats; naast de plaatselijke bevolking werden daar echter ook voormalige KNIL-militairen van Java ingezet. Veel militairen die in maart 1942 krijgsgevangen gemaakt waren werden in april 1943 op transport gesteld naar Soerabaja; aldaar werd hen het aanbod gedaan om heiho (hulpsoldaat) te worden.
Groepscommandanten werden gedwongen namens hun ondergeschikten een in het Japans opgestelde verklaring te ondertekenen. Er werden enkele duizenden Molukse ex-KNIL-militairen uit krijgsgevangenschap ontslagen en als heiho ingeschreven. In verschillende transporten werden zij via Ambon naar de Aroe-, Kei- en Tanimbereilanden verscheept, alwaar ze ingezet werden bij de aanleg van vliegvelden en andere werkzaamheden. Soortgelijke transporten vertrokken later naar Biak, de Bismarck-archipel en de Salomonseilanden. In tegenstelling tot arbeiders van de lokale bevolking werden deze tewerkgestelden tot de Japanse capitulatie in het werkkamp vastgehouden.
Geloofsverschillen[bewerken]
De Japanse bezettingsperiode werd vooral bepaald door de tweedeling van de bevolking in christenen en islamieten. De islamieten hadden zich, in tegenstelling tot de christenen, altijd gereserveerd opgesteld tegenover het Nederlandse gezag. Er werd door hen nauwelijks gebruikgemaakt van de door de Nederlandse overheid geboden mogelijkheden tot scholing of om vooraanstaande posities te bekleden. Na de bezetting bleken de meeste christelijke Molukkers pro-Nederlands maar deze tweedeling was niet absoluut; er zijn enkele islamitische ex-KNIL-militairen geweest die uit loyaliteit jegens het Nederlandse gezag in het verzet gingen. De meeste verzetsstrijders waren echter christenen die zich geroepen voelden de Japanse bezetter te bestrijden. De Japanners begonnen al snel onderscheid aan te brengen tussen islamieten en christenen; de eersten werden bevoorrecht en de laatsten onderdrukt. Beide bevolkingsgroepen gingen elkaar steeds meer wantrouwen en trachtten elkaar te ontwijken.
Naarmate de bezettingsperiode langer duurde werd de houding van de islamieten anders. Tijdens het begin van de bezetting stonden veel van hen achter de Japanse doelstellingen en achtten zij zich een bondgenoot aan een heilige oorlog maar later, toen de bevolking verarmde en verhongerde en degeallieerde bombardementen steeds heviger werden, werden zij minder positief. De Japanners hadden toen echter al een dusdanige greep op het doen en laten van de Molukkers dat er van een georganiseerd islamitisch verzet geen sprake meer kon zijn. De christenen veranderden tijdens de bezetting niet van standpunt; ondanks de vele propaganda van de kant van de Japanners bleven zij trouw aan de Nederlandse overheid. Indien zij al twijfels hadden dan was die twijfel niet in de gunst van de Japanners maar eerder van de nationalisten.
Molukse verzet[bewerken]
Allen die in Nederlands-Indië verzet pleegden hadden te maken met dezelfde beperkingen en risico's; het grootste gedeelte van de bevolking was (in eerste instantie) al dan niet gematigd pro-Japans, waardoor de kans op verraad groot was. Er was bovendien geen sprake van tweezijdig radiocontact tussen bezet en niet-bezet gebied, met als gevolg dat het verzet als het ware "stuurloos" was. De Japanners traden meedogenloos op tegen iedere vorm van werkelijke en vermeende illegale activiteiten; deze beperkingen en risico's maakten dan ook dat de omvang van het verzet relatief gering was. Waarschijnlijk hebben niet meer dan enkele duizenden mensen bewust getracht afbreuk te doen aan de Japanse belangen. Een deel van dit verzet was van passieve aard; dat was het luisteren naar en het verspreiden van geallieerde radioberichten en het verlenen van steun aan geïnterneerden, het ontvluchten uit internering of de tewerkstelling, het verlenen van steun aan onderduikers en het weigeren te tekenen van de loyaliteitsverklaring.
De meer actieve vormen van verzet waren de vernielingen die gepleegd werden ten tijde van de Japanse inval, het plegen van guerrilla-activiteiten na de capitulatie van het Indische leger (met name op Celebes, Timor en Nieuw-Guinea), het lidmaatschap van een actieve verzetsorganisatie, het plegen van sabotageactiviteiten en het verzamelen van wapens en intelligence-gegevens. Al deze activiteiten werden gepleegd zowel door Molukkers als door niet-Molukkers, zowel in de Molukken als elders in bezet gebied. In hoeverre meer actief dan wel passief verzet werd gepleegd werd voor een groot gedeelte bepaald door de omstandigheden waarin men verkeerde. De meeste verzetsorganisaties waren gericht op het voorbereiden van de verwachte terugkeer der geallieerden; het geallieerde verzet werd echter al ver voor die terugkeer opgerold. Door hun wrede optreden verkregen de Japanners alle informatie die zij nodig hadden om duizenden mensen achter slot en grendel te krijgen en honderden te vermoorden.
Molukse verzetsgroepen en verzetsstrijders[bewerken]
Het door Molukkers gepleegde verzet had een duidelijke militaire signatuur. Vrijwel alle Molukse mannen waren in dienst van het Indische leger en hun relatieve grote aandeel in het verzet kon mede verklaard worden uit het feit dat een gedeelte van hen op of rond de verjaardag van de Japanse keizer in 1942 uit de krijgsgevangenschap ontslagen werd. Binnen de organisaties die geheel of gedeeltelijk uit Molukse ex-KNIL-militairen bestonden, werd de oude vooroorlogse hiërarchie gehandhaafd. Molukkers hadden in principe geen hogere rang dan die van sergeant of sergeant-majoor. Het waren dan ook personen met die rangen die de plaatselijke afdelingen der organisaties leidden. Een belangrijke uitzondering op die regel was de verzetsleider Jacob Litamahuputty, die soldaat tweede klasse was. Waar grotere overkoepelende organisaties bestonden werden deze geleid door Europese of Indo-Europese officieren. Meer nog dan bij andere bevolkingsgroepen speelde de religie een belangrijke rol. Het geloof was voor veel Molukkers een houvast om strijdend en volhardend in een anti-Japanse houding de oorlog door te komen.
Het verzet op de Molukken onderscheidde zich van het verzet elders in de archipel door een grotere steun van de lokale bevolking. In ieder dorp woonden wel een paar verraders maar ook veel steunverleners. In sommige dorpen kon men een tijd veilig doorbrengen omdat iedereen anti-Japans was. In Mahia op Leitimor wist Matthijs de Fretes grote openbare anti-Japanse bijeenkomsten te organiseren; van een gebied dat bewoond werd door de Alfoeren op Midden-Ceram was bekend dat de Japanners er niet durfden te komen. Aan het einde van de oorlog deed op de Molukken het verhaal de ronde dat de leider der Alfoeren een schriftelijke oorlogsverklaring naar de Japanners had verzonden. Al met al was de relatieve bijdrage van de Molukkers aan het anti-Japanse verzet in verhouding zeer groot.
Verzet op Leitimor[bewerken]
Inleiding[bewerken]
Vlak voor de bezetting vluchtten de meeste inwoners van Amboina naar het binnenland. De Europese en Indo-Europese mensen werd, mede in verband met de te plegen vernielingen, geadviseerd een toevlucht te zoeken in het evacuatiekamp achter de residentswoning, Batoe Boelan. Op 30 april 1942 vonden de eerste Japanse bombardementen plaats. Alhoewel deze voornamelijk gericht waren op het vliegveld Laha aan de overkant van de baai en de marine-vliegbasis Halong, kreeg ook de stad zijn deel. De volgende dag werd het bombardement herhaald en volgde de verwachte inval. Nadat de KNIL-troepen aan de zuidkust van Leitimor en bij de Paso-stelling waren overrompeld werd nog dezelfde dag, 31 januari 1942, gecapituleerd.
De dag erna kwam een Japanse officier te Batoe Boelan aan die vertelde dat het evacuatiekwartier vanaf dat moment werd beschouwd als interneringskamp. De bewoners van Batoe Boelan waren niet gerechtigd het kamp te verlaten en ondergedoken militairen dienden zich direct te melden. De Molukse militairen kwamen vrijwel allen in het marinekamp Halong terecht. Enkele dagen later werden de meesten alweer vrijgelaten omdat de Japanners alleen strijd zouden voeren tegen de "blanda's". De op Leitimor gevangengenomen Australische militairen werden allen geïnterneerd in het dichter bij Amboina gelegen Tantoei-kamp en op 10 februari werd daar ook het marinepersoneel, tot dan gelogeerd in hotel "Molukken", heengebracht. Aldaar bleven luitenant D. Kartasasmita, kapitein J. Kaseger en 65 minderen achter; op 11 februari werd Kaseger gedwongen 30 man aan te wijzen die zouden worden verscheept. Later bleek dat deze militairen door de Japanners op Timor waren gebruikt als munitiedragers; velen van hen sneuvelden onder het geweervuur van de Australische troepen. Een aantal andere militairen werden wat later weggevoerd uit het hotel; Kaseger kreeg de leiding over de opruimingsploeg die belast was met het verwijderen van landmijnen en het transporteren van munitie. De leden van deze ploeg werden op 27 april vrijgelaten.
Kamp Tantoei[bewerken]
Op 26 februari werd het burgerintereringskamp Batoe Boelan ontruimd en alle geïnterneerden werden naar de "Stovil" overgebracht, de school voor de opleiding van inlandse leraren, gelegen aan de Ambon-baai. Twee maanden later, op 23 april, werden 62 Indo-Europeanen uit het kamp verwijderd; sommigen werden tewerkgesteld en anderen keerden later weer terug in een of andere vorm van detentie. De na de capitulatie ondergedoken Molukse KNIL-militairen en de te Halong en Tantoei geïnterneerde maar later vrijgelaten militairen zochten naar mogelijkheden voorbereidingen te treffen voor de dan verwachte terugkeer der geallieerden. Sergeant-majoor geweermaker F.A. Mendoza werd in april vrijgelaten uit de Stovril en bedacht met enkele KNIL onderofficieren een plan om actie te voeren; er zouden wapens, munitie, voedsel en kleding worden verzameld om in de stad en in de bergen een guerrillastrijd te voeren.
Andere leden van deze groep waren de sergeanten Rompies, Lantang en Sahetapy en brigadier Tisera. Er was toen ook al een andere groep actief, onder leiding van sergeant De Fretes, die vooral in de bergen actie wilde voeren. Omdat het Tantoei-kamp in de eerste maanden van de bezetting niet zwaar bewaakt was vonden er ontvluchtingen plaats van Nederlanders en Australiërs, die vooral uitweken naar Australië en werd er veel informatie uitgewisseld.
Verzwaard regime[bewerken]
Medio mei-juni 1942 deden de Japanners een onderzoek naar mogelijke verzetshaarden, mede omdat de bevolking van Leitimor in hun ogen te weinig coöperatief was; dat bleek onder meer uit het gegeven dat de Molukkers zich onttrokken aan de tewerkstelling en dat in het binnenland honderden ex-KNIL-militairen hun wapens niet hadden ingeleverd. Er volgde een verzwaring van de Japanse maatregels. Toen de Japanners een pakje vonden met 33 briefjes van geïnterneerden van in Tantoei geïnterneerde mannen werden deze mannen streng bestraft. Zij moesten aantreden en zes uur in de houding staan. Enkele tientallen met stokken en staven gewapende soldaten kregen vervolgens de opdracht op de mannen in te slaan. Alle mannen werden zwaar mishandeld en drie overleden aan de gevolgen daarvan.
Niet veel later werden ook de vrouwen in de Stovil mishandeld. Alle verzetsgroepen werden later gearresteerd en overgebracht naar Fort Victoria; van dit fort was bekend geworden dat diegene die hier door de Japanners werd binnengebracht er niet meer levend uit zou komen. Op 15 januari werden de verzetsstrijders Mendoza, Sahetapy, Tisera en Tuanakotta onthoofd. Omdat de Japanners de Molukse archipel niet direct bezet hadden duurde het een tijd voordat alle Europeanen waren geïnterneerd; op 25 oktober werden de te Tantoei geïnterneerde KNIL-militairen op transport gesteld naar Hainan en werd het kamp aangevuld met geïnterneerden van Stovil. Vanaf januari 1943 begonnen de bombardementen toe te nemen en op 15 februari 1943 werd Tantoei gebombardeerd, waarbij brand ontstond bij de munitieloods in het centrum van het kamp en 26 doden, waaronder de Australische kampcommandant, vielen. Na een periode van grote spanning werd de groep op 19 maart ingescheept op de Rio de Janeiro Maru, een zogenaamd Japans helleschip; de ontscheping vond op 22 maart te Makassar plaats.
Overige verzetsgroepen[bewerken]
Th. A. Deighton had zich niet overgegeven en was uitgeweken naar de zuidkust; samen met 5 andere Indo-Europese KNIL-soldaten was hij van de stelling Benteng via Goenoeng Nona naar het zuiden getrokken. Tussen Serie en Mahia ontmoette hij een groepje Nederlandse artilleristen onder leiding van sergeant-majoor W.J.P. Jansen, eerder commandant van de KNIL-stelling bij Serie. Jansen wist later naar Haroekoe te ontkomen maar de groep van Deighton, die geen geld had, was gedwongen achter te blijven en Deighton en sergeant Lantang vertrokken naar Koesoe-Sere, waar zij onderdoken. Aldaar vond Deighton een grote wapenopslagplaats en kwam hij in contact met De Fretes. Bij De Fretes thuis werden vervolgens in diverse bijeenkomsten de mogelijkheden besproken om tegen de Japanners actie te ondernemen. Er waren genoeg wapens aanwezig omdat diverse bronnen aangaven dat Molukse ex-KNIL-militairen en landwachters, toen zij van de capitulatie vernamen, hun wapens verborgen.[1] De Japanners wisten wat er gaande was omdat zij in iedere kampong enkele informanten hadden, die aanhangers waren van Sarekat Ambon. Er was een premie uitgeloofd van een gulden voor de inlevering van een geweer en 50 cent voor de inlevering van 100 patronen. Eind maart deden de Japanners een inval in enkele dorpen, werden de bewoners bijeengedreven en met knuppels geslagen; vervolgens werd in een toespraak gemeld dat tegen de Japanners gerichte activiteiten in het vervolg genadeloos zouden worden bestraft.
In de daarop volgende maanden werden geen bijeenkomsten meer gehouden en werd men voorzichtiger. De invloed van de Japanners op het dagelijks leven op de Molukken werd steeds groter en het werd gevaarlijk nog langer op het eiland te blijven. Om de stad verschenen nieuwe stellingen en dagelijks kwamen nieuwe troepen aan. In augustus werd Mendoza gearresteerd, De Fretes was inmiddels ondergedoken maar in het geheim werd een nieuwe verzetsorganisatie opgericht onder zijn leiding. Tot de taken van deze organisatie behoorden het verzamelen van gegevens, sabotageactiviteiten en het verrichten van koeriersdiensten. Eind januari en begin februari werd Amboina zwaar gebombardeerd. De Nefis-III party Flounder werd op 31 december 1942 door een onderzeeboot op de zuidkust van Ceram aan land gezet maar de leden (waaronder kapitein Nijgh en sergeant J.Malawau) van de groep werden de volgende dag al gearresteerd. Zij werden per boot naar Ambon gevoerd en gevangengezet teFort Victoria. Op 11 maart 1943 vond te Nakoe een vergadering van het verzet plaats, waarbij onder meer De Fretes aanwezig was. Tijdens deze vergadering werden de volgende plannen besproken:
- De groep Latuheru (Nakoe) verdedigde de kust bij Nakoe en Kilang als de Japanners per schip vanuit Amboina zouden komen;
- De groep Rehatta (Soja) verdedigde de weg Amboina-Nakoe bij een aanval uit het noorden;
- De andere sergeanten zouden de weg Amboina-Mahia verdedigen;
- Het hoofdkwartier bleef in Nakoe; Pesiwarissa werd daar koerier van De Fretes;
- Iedereen verplichtte zich tijdens de strijd op de hoed of jas een rood-wit-blauw herkenningsteken te dragen; zij die dat niet deden zouden worden doodgeschoten.
Arrestaties[bewerken]
Enige dagen na deze vergadering werden op 13 maart 1943 twee groepsleiders uit Hoetoemoeri door de Japanners gearresteerd; dat waren E. Tehupeiory uit Amboina en A. Keiiluhu uit Hoetoemoeri. Twee dagen later werd een vijftal andere leden van de afdeling Hoetoemoeri opgepakt en de daarop volgende dagen zouden nog eens 64 leden worden gearresteerd. Doordat deze personen werden opgepakt werd ook het bestaan van andere verzetsafdelingen aan het licht gebracht; op 14 maart verschenen 20 Japanners te Nakoe om een voorlopig onderzoek in te stellen. De Fretes en Latuheru werden opgepakt en samen met Rehatta, Eikendorp, Tehupeiory, Hehareuw en Hehajary onthoofd (1 juli 1943). Op 31 juli 1943 werden elf andere leden bij Benteng geëxecuteerd. De organisatie van De Fretes had onder meer bestaan uit de volgende personen die tot de doodstraf of langdurige gevangenisstraf veroordeeld werden: soldaat Jan Patty, Soja, soldaat Izaak Hursepuny, Hoetoemoeri, soldaat Marcus Tapalawatin, Hoetoemoeri, soldaat Nicolaas Keiluhu, Hoetoemoeri, korporaal Willem Palapessy, Ema, soldaat, De Fretes, Kilang, soldaat Pieter Telussa, Nakoe, soldaat Jacob Gaspersz, Nakoe, sergeant Emile M. Lantang, Koesoe Sere, sergeant Hoogendorp, Koesoe Sere, soldaat Nicolaas Loppies, Hatalai en soldaat Benjamin Kastanja, Hatalai. De dominees Soleiman Maarten Ririmasse uit Koesoe Sere en Justus Johannes Pattipawaer uit Ema werden op 26 januari en 24 juli 1944 ter dood veroordeeld.
Een aanzienlijk aantal personen werd tot langdurige gevangenisstraffen veroordeeld. In de periode van af 1943 werd op Leitimor hier en daar nog wel verzet gepleegd; op 30 december 1943 werd een groep van 16 personen gearresteerd die verdacht werd van het seinen naar geallieerde vliegtuigen en het verrichten van spionage-activiteiten maar de omvang van het verzet nam af. De organisaties van sergeant-majoor Leihitu en soldaat J. Litamahuputty op Saparoea werden geliquideerd en beiden werden gearresteerd; eind augustus 1944 bevonden zich in de gevangenis te Fort Victoria 200 en in de stadsgevangenis te Amboina 300 politieke gevangenen, wat een indicatie was van de onwil der bevolking om met de Japanners samen te werken.
Vlucht uit Waroe[bewerken]
Een van de groepen uit krijgsgevangenschap ontslagen ex-KNIL-militairen werd in april 1943 uit Soerabaja - via Ambon - naar Waroe gebracht. Aldaar, aan de oostkust van Ceram, werden de mannen op 7 augustus tewerkgesteld bij de aanleg van het vliegveld in het nabijgelegen Boela. Op 2 september 1943 ontvluchtten ongeveer 250 KNIL-militairen het kamp in de hoop ofwel zo snel mogelijk de geallieerden te ontmoeten of onderdak te vinden bij de opstandige Alfoeren, een bergvolk in het binnenland van Ceram. De mannen vonden voor korte tijd een schuilplaats, aangewezen door de radja van Solang. Op 14 oktober vernamen zij dat de radja was gearresteerd en dat hij gedwongen was de schuilplaats aan te wijzen. In drie groepen vluchtte men naar het westen, waar men dacht redding te vinden in Manoesela, de hoofdplaats der Alfoeren. Terwijl de noordkust werd gevolgd werden de groepen achterhaald door de Japanners en in iedere plaats die men vervolgens aandeed ontstonden vuurgevechten, waarbij een aantal vluchtelingen sneuvelde. Volgens het Militaire Weekblad voor de Grote Oost overleefden uiteindelijk slechts twee van de ongeveer 220 vluchtelingen de oorlog.[2]
Molukse Geschiedenis
17-10-2013 21:34Voorgeschiedenis[bewerken]
Na de bezetting van Nederlands-Indië van 1942-1945 door Japan in de Tweede Wereldoorlog wilde de Nederlandse regering haar gezag over de kolonie herstellen. De Indonesiërs kwamen daartegen in opstand en onder leiding van Soekarno brak tussen 1945 en 1949 een onafhankelijkheidsstrijd uit. Het heropgerichte Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) kreeg van de Nederlandse overheid de opdracht de orde te handhaven en de vrijheidsstrijders te ontwapenen. Molukse beroepsmilitairen vormden een belangrijk deel van dit leger. Veel Indonesiërs beschouwden hen na de onafhankelijkheid dan ook als handlangers van de voormalige Nederlandse kolonisator. Desondanks kreeg men het aanbod om deel uit te gaan maken van het nationale Indonesische leger. Sommigen deden dat, maar veel anderen waren bang voor 'afrekeningen' die vroeg of laat zouden kunnen volgen. Nederland had in jarenlange onderhandelingen de Indonesiërs een federale staatsstructuur opgedrongen waarin de Molukken een vorm van zelfbeschikking zouden krijgen. Omdat het land internationaal geen steun kreeg bij zijn pogingen een rol in de kolonie te behouden, moest het zich in 1949 definitief daaruit terugtrekken. Hoewel bij de soevereiniteitsoverdracht bedongen werd dat de federale structuur er zou komen, veranderde Indonesië al snel in eeneenheidsstaat. Toen als reactie op 25 april 1950 op de Molukse eilanden de Republik Maluku Selatan (RMS) werd uitgeroepen, deed Nederland dit af als een opstand van rebellen. De op dat moment nog in Nederlandse dienst zijnde Molukse militairen die op het eiland Java verbleven zaten mede als gevolg hiervan in een benarde positie. Na het uitroepen van de RMS vertrouwden de andere Indonesiërs hen helemaal niet meer. Als 'tijdelijke' oplossing werden de 4000 Molukse KNIL'ers daarom met hun gezinnen, in totaal ongeveer 12500 personen, met troepenschepen naar Nederland overgebracht. Daar kregen zij na aankomst - en velen zelfs al op de boot, vóór aankomst - te horen dat ze uit de militaire dienst waren ontslagen.
Eerste generatie[bewerken]
De eerste jaren woonden de 'Ambonezen', zoals ze toen meestal genoemd werden, in een 90-tal centrale woonoorden waaronder de voormalige concentratiekampenWesterbork en Vught.[1] Doelbewust werden de Molukkers buiten de Nederlandse samenleving gehouden. Ze mochten ook niet werken, want ze gingen immers weer terug. Al snel werd toch het onvermijdelijke duidelijk, Nederland zou ze niet terug naar de Molukken brengen.
De verhoudingen tussen de Nederlandse regering en de Molukkers bleven jarenlang zwaar belast door de plotselinge overkomst naar Nederland, het collectieve ontslag uit het leger en de weigering van de Nederlandse regering om zich actief voor het oprichten van een Molukse republiek in te zetten. In 1986 werden na langdurig overleg een Herdenkingspenning komst Ambonezen naar Nederland en een zogenaamde Rietkerk-uitkering vastgesteld.
Tweede generatie
In de jaren zeventig zorgde de tweede generatie Molukkers in Nederland voor opschudding met gijzelingen, waarbij ook doden vielen. De bekendste is de treinkaping bij De Punt. Ook de treinkaping bij Wijster, de bezetting van de woning van de Indonesische ambassadeur in Wassenaar, de gijzeling in het provinciehuis te Assen en degijzeling in een lagere school in Bovensmilde zijn bekende acties. De jonge Molukkers voelden zich miskend en eisten dat Nederland zich meer voor hun vrijheid in Indonesië zou inzetten.
Derde generatie[bewerken]
De huidige, derde generatie zet zich nog wel in voor het oude ideaal, maar beseft ook dat hun leven hier geworteld is. Vanuit Nederland probeert ze de idee van een zelfstandige Republik Maluku Selatan (RMS) levend te houden. Ze neemt tegelijkertijd veel meer deel aan de Nederlandse samenleving. Toch blijft er onrust in de Molukse gemeenschap aanwezig, zeker als de situatie op de Molukken slecht is. Het geweld daar in 1999 zorgde ook in de Nederlandse Molukse gemeenschap voor spanningen.
Eerste blog
17-10-2013 18:31Onze nieuwe blog is vandaag van start gegaan. Houdt focus hierop en wij zullen proberen je geïnformeerd te houden. Je kunt nieuwe berichten plaatsen op deze blog via de RSS feed.